THE KING OF CARLSBAD
Zoals ik al eerder meldde groeide ik op in Lochem en toen Gerrit – van oorsprong uit Hengelo (Gld) – klaar was met zijn studie tandheelkunde aan de Amsterdamse universiteit, verhuisde hij van Amsterdam naar Lochem. Een oudere neef die uit de grote stad kwam en ook nog eens heel goed kon crossen, was natuurlijk reuze-interessant. Dus ging ik af en toe bij hem langs en op een gegeven moment mocht ik zelfs mee naar de wedstrijden. Eerst alleen in Nederland. Toen bleek dat ik me af en toe best nuttig maakte en ook niet in de weg liep, mocht ik ook mee naar de GP’s. Als tiener was dat natuurlijk geweldig, een tijd om nooit te vergeten.
Ik leerde veel mensen kennen en heb in die tijd veel geleerd van Gerrit, maar ook van mannen als DeCoster en Mikkola. Dat Gerrit Wolsink trouwens niet alleen op mij veel indruk heeft gemaakt, blijkt wel uit het feit dat ik tot op vandaag de dag nog zeer regelmatig wordt aangesproken op mijn achternaam. Gerrit Wolsink is zonder twijfel één van de grootste namen uit de Nederlandse crossgeschiedenis.
Wat veel mensen niet weten is dat Bennie Hartelman weer een oom is van Gerrit en mij. Een halfoom eigenlijk, maar een kniesoor die daar op let. Hartelman was de eerste in de familie die echt succes had als motocrosser. De Hengelose garagehouder Nölle Wolsink, vader van Gerrit, reed net als mijn vader redelijk mee op nationaal niveau, maar Bennie was een echte topper. Hij reed in de tijd van Broer Dirckx, werd in 1962 Nederlands Kampioen in de 500 cc klasse en begon later een motorzaak in Hengelo (Gld), die nu gerund wordt door onder andere zijn zoon Torleif. Gerrit Wolsink: “Bennie was het grote voorbeeld en ik heb vooral in het begin van mijn carrière veel aan hem gehad. Bennie bouwde op basis van een BSA Gold Star zijn eigen crossmotoren. Dat technische inzicht heeft hij ook op mij overgebracht. In het begin van mijn loopbaan ging hij ook vaak met mij mee als monteur en begeleider. Wat misschien nog wel belangrijker was, waren zijn contacten. Bennie kon erg goed opschieten met Rolf Tibblin en Sten Lundin.
De Zweden waren in die tijd de echte wereldtop en hadden een eigen, nieuwe manier van trainen. Als student had ik in de zomer een paar weken vrij en ben toen langere tijd naar Zweden gegaan om daar te trainen onder leiding van Tibblin. Ik heb in die periode door goed te luisteren en te kijken veel geleerd over bijvoorbeeld conditietrainen en goede sportvoeding. Daar heb ik de basis voor het latere succes gelegd. Eenmaal terug in Nederland heb ik samen met Willem Jan de Troye, die een opleiding als sporttrainer aan het CIOS had gevolgd, een trainingsprogramma gemaakt. Daar hebben nog veel andere rijders voordeel van gehad, want ook mannen als Gerard Rond en Sjaak Verwaaijen trainden in de tijd bij De Troye in Zutphen.” In 1968 breekt Wolsink in Nederland door en wint op een Husqvarna van de toenmalige importeur Joop van Wees – ook uit Amsterdam – de Nederlandse titel in de 500 cc klasse. In totaal wordt hij vervolgens in de periode van 1968 tot en met 1978 acht keer Nederlands kampioen in de 500 cc. In eigen land moet Wolsink in die tijd vooral afrekenen met Frans Sigmans en de later naar Amerika vertrokken Pierre Karsmakers.
Internationaal laat de doorbraak nog enige jaren op zich wachten, want de tandartsstudie gaat voor. Als de op 3 maart 65 jaar geworden Wolsink in 1972 op 25 jarige leeftijd klaar is met zijn studie, kiest hij voor een sportieve loopbaan en tekent zijn eerste echte fabriekscontract bij het Duitse Maico, waar hij collega wordt van onder andere Willy Bauer. In 1973 wint Gerrit prompt zijn eerste Grand Prix in het Franse Terrare. Dat jaar rijdt hij ook de Grand Prix van Amerika in het legendarische Carlsbad. Het Maico duo doet het daar uitstekend en Gerrit wordt achter Bauer tweede. Het is het begin van een serie topprestatie op het circuit in Californië. Wolsink weet een jaar later de USGP te winnen, die zege is de eerste uit een reeks van vier. Als hij in 1979 voor de vijfde keer wint krijgt hij de legendarische bijnaam ‘King of Carlsbad’. Wolsink: “Al vanaf de eerste keer had ik het naar mijn zin in Californië. Zowel het circuit, als het weer en de mensen bevielen me. Carlsbad is een moeilijk circuit dat je moet leren rijden. Je moet vloeiend blijven rijden en op tijd even rust pakken, want het is mede door de hoge temperaturen erg zwaar. Gedurende de dag veranderde het circuit voortdurend en dat maakte het interessant. Je moest je verstand gebruiken om de goede lijnen te vinden.” Wolsink won zijn meeste GP’s, ook die in Amerika, op een Suzuki en was al die jaren teammaat van Roger DeCoster. Gerrit: “Toen ik in 1973 voor Maico reed was het team van Suzuki op dat moment het hoogst haalbare. Ik wist van Roger dat ze voor 1974 een tweede rijder zochten. Toen ben ik op ze afgestapt en heb de plek in het team gekregen. Natuurlijk was de wedstrijd in Carlsbad belangrijk voor Suzuki. Amerika was een grote groeiende markt en de GP winnen was natuurlijk de beste reclame die ze konden krijgen. Ik denk dat mijn zeges in Carlsbad er toe hebben bijgedragen dat ik tenslotte zes jaar voor Suzuki heb gereden.”
Wolsink won natuurlijk niet alleen in Amerika, maar stond ook op de andere circuits zijn mannetje. In de periode dat hij aan de top stond was de tegenstand erg sterk. Eerst waren er natuurlijk Roger DeCoster, Willie Bauer en Heikki Mikkola, later kwamen er daar onder andere Brad Lackey, Hakan Carlqvist en Graham Noyce bij. In die periode streed Wolsink ondanks die grote concurrentie toch volop mee voor de wereldtitel en in 1976 en 1979 had hij grote kans om die wereldtitel te veroveren. In 1976 ging het tussen DeCoster en Wolsink en in de laatste wedstrijd in het Luxemburgse Ettelbruck moest de beslissing vallen. DeCoster ging in de eerste heat in de fout en Wolsink had het gat op zijn belager bijna gedicht. In de tweede manche moest er echter wel gewonnen worden. Jaak van Velthoven, die het hele jaar nog geen deuk in een pakje boter had gereden, gooide echter de dromen van Wolsink aan duigen en won. Ondanks verwoede pogingen van Wolsink om op het stoffige circuit langs de lange Belg te komen. DeCoster werd verslagen, maar omdat Van Velthoven won, greep Gerrit Wolsink toch net naast de wereldtitel. “Ik ben daar een tijd lang goed ziek van geweest. Ik was dat jaar vaak de snelste en heb DeCoster in 1976 meerdere malen in een rechtstreeks duel geklopt. In die laatste wedstrijd hebben de Belgen volgens mij echter samengespannen. Van Velthoven had beide keren kopstart. Op zich niet zo vreemd, want de starter was zijn maatje en het starthek was van hem zelf! In het verloop van de wedstrijd ben ik een paar keer langszij gekomen, maar telkens kreeg ik een beuk. Achteraf ben ik misschien wel te netjes geweest, maar dat is nu eenmaal mijn karakter. Ik ben niet iemand die een ander doelbewust de hekken in rijdt.”
In 1979 krijgt Wolsink een nieuwe kans. Ditmaal gaat de strijd tussen hem en jonge hond Graham Noyce. Tot halverwege het jaar gaat het goed. Wolsink wint na een moeizame start van het seizoen de Grand Prix van Amerika en een week later ook die van Canada. Hij staat na zes van de twaalf GP’s aan de leiding in het WK, met een voorsprong van twee punten op Noyce en vier op de Amerikaan Brad Lackey. Het is dus erg spannend. Te spannend blijkt later, want Noyce wordt wereldkampioen. Gerrit: “Toen ik de wedstrijden in Carlsbad en Canada gewonnen had, stond ik weliswaar aan de leiding, maar het leek net of er iets knapte. Op een gegeven moment kon ik de spanning niet meer aan, te veel stress en dat was het einde. Ik heb nog wel gewonnen in Markelo, maar dat was al te laat. Achteraf natuurlijk erg jammer, want ik was erg graag een keer wereldkampioen motocross geworden.”
Wolsink was naast een begenadigd crosser ook een uitstekend endurorijder. Gerrit: “Endurorijden is mijn passie. Dat heb ik van jongs af aan altijd prachtig gevonden. Bij ons in Hengelo had je vroeger zogenaamde modderritten. En daar deed ik als jochie met de brommer al aan mee.” Wolsink reed verschillende zesdaagses, onder andere op een BMW tweecilinder en een Maico. Hij werd ook verschillende keren Nederlands kampioen. Het optreden met de speciale Donkelaar-BMW 750 tijdens de zesdaagse van Tsjechië in 1972 duurde echter niet lang, want al op de eerste dag reed Wolsink in een poging wat verloren tijd in te halen een cilinder van de boxermotor af. Later nam hij met verschillende gouden ISDE-medailles revanche en won op een Honda XR500R bijvoorbeeld de viertaktklasse van de ISDE op Elba in 1981. In 1984 werd in Assen de zesdaagse verreden. Wolsink was een jaar eerder gestopt met crossen, maar reed in 1981 en 1982 nog voor de Nederlandse Honda-importeur. Zijn monteur was niemand minder dan Jan de Groot. Samen met De Groot, Honda-directeur Piet Nagtzaam en Henk Koster van Venko werden de plannen gesmeed voor een professioneel enduroteam, met maar één doel: die zesdaagse in Assen winnen. Gerrit: “We kregen van de KNMV de vrije hand en die vrijheid hebben we direct aangegrepen. Het team was een goede mix van crossers en ervaren endurorijders. We reden allemaal op Honda, dat was met een man als Jan de Groot aan boord ook een enorm voordeel. Ik was de captain van het team, dat verder bestond uit Henk van Mierlo, Dinand Zijlstra, Martin Schalkwijk, Henk Poorte en Simon Schram. Op het eind werd het nog een spannende strijd met de sterke en vooral ervaren Oost-Duitsers, maar we hebben het toch gered. Prachtig om dat meegemaakt te hebben en om daar mijn bijdrage aan geleverd te hebben. Ik ben daar nog steeds trots op. Bovendien had ik op die manier toch nog een wereldtitel gewonnen. Dat was toch de kroon op mijn lange carrière!”
Nadat Wolsink definitief zijn helm aan de kapstok had gehangen, was hij nog jaren actief binnen de motorsport. Eerst organiseerde hij tien jaar lang de Stadioncross in Amsterdam en Nijmegen, later was hij actief als wedstrijdleider van de Nederlandse GP’s, van de zesdaagse in 1993 in Assen en als bestuurslid van de KNMV. Wolsink: “In de tijd dat ik in het bestuur van de KNMV zat heb ik me vooral hard gemaakt voor de jeugdopleidingen. Samen met Rob Schenk heb ik het voor elkaar gekregen dat er budget vrijkwam voor de jeugd. Het grote probleem voor Nederlandse rijders is dat we teveel op dezelfde soort circuits rijden. Toen ik begon was iedereen al een stuk ouder en hadden we zelf een rijbewijs. We waren qua vervoer dus niet afhankelijk van een ander, maar konden in de weekeinden wedstrijden gaan rijden in België of Frankrijk. Vaak reden we dan zondagnacht weer naar huis, want maandagmorgen moest ik weer op een college zijn. Nu hebben de crossers die beginnen nog lang geen rijbewijs, met als resultaat dat ze veel te veel in de buurt op de zandbanen rijden en te weinig ervaring opdoen op de andere circuits. Ik was me er in die tijd al van bewust dat we vanuit de KNMV een goede jeugdopleiding nodig hadden. Zo konden de jonge crossers in de schoolvakantie ervaring opdoen in het buitenland. Ik ben er dan ook best fier op het feit dat na al die jaren de jeugdopleiding nu nog steeds zo goed functioneert.
Toen de GP-rechten werden gekocht door Luongo van de FIM, heb ik me ook heel hard gemaakt voor de Nederlandse wedstrijden, met de organisatie in Valkenswaard en later in Lierop. Dan is het best zuur dat ik nu dus bijna om een kaartje moet bedelen. Toen ik daar een keer een opmerking over maakte, wist een van de leden van datzelfde KNMV-hoofdbestuur waarvan ik jaren deel had uitgemaakt me doodleuk te melden dat zij nu eenmaal keuzes moesten maken. Nou daar zakt mijn broek echt van af. Maar verder heb ik gelukkig ook veel goede herinneringen aan mijn motorsportcarrière en heb ik ook veel prettige mensen ontmoet. Ik volg het echter niet meer. Motorrijden doe ik nog wel. Nee, niet meer offroad, maar gewoon op de weg op mijn Ducati Multistrada.”
Tekst Derk Jan Wolsink
Foto’s Nederlands Motor en Bromfiets Archief/ Target Press, Derk Jan Wolsink e.a.
Dit verhaal komt uit Noppennieuws 98 (2013)