‘JE MOEST DE MOTOR GEEN PIJN DOEN’
Motocross is mijn hobby en daar heb ik gelukkig mijn beroep van kunnen maken. Niet als crosser, daar was ik in de verste verte niet goed genoeg voor, maar wel als ‘stukjesschrijver’ en fotograaf. De liefde voor de motocross kwam natuurlijk omdat bij ons in de familie iedereen wel iets met crossen te maken had. Mijn vader, die in zijn jonge jaren zelf reed en later monteur was bij de legendarische Hennie Rietman, werd net als oom Nölle official bij de KNMV. Mijn andere oom, Bennie Hartelman, werd in 1962 – toen ik vijf jaar oud was – Nederlands kampioen en later maakte neef Gerrit Wolsink jarenlang furore in binnenen buitenland. Mijn jongere broer rijdt op zijn vijftigste nog steeds en ook mijn favoriete neef (ik heb er maar één) crosst bij ons in de Achterhoek de Club- en Streekwedstrijden.
Als jochie ging ik al op zeer jonge leeftijd zondags met mijn vader mee naar de wedstrijden. Daar leerde ik natuurlijk veel mensen kennen. Een van de personen waar ik me altijd verbonden mee voelde was Rudi Boom. Misschien omdat hij net als ik een klein kereltje is. Of omdat hij met zo’n mooi blauw/wit gestreept shirt reed, zo’n prachtige stijl van rijden had of gewoon omdat het een aardige vent is. In de loop der jaren zijn we elkaar regelmatig tegengekomen en ondanks zijn leeftijd van 77 jaar lijkt hij geen spat verandert. En als je het met hem over de ‘goede oude tijd’ begint, gaan zijn ogen nog steeds twinkelen en worden de herinneringen van zijn hoogtijdagen weer opgehaald. Maar pas op ‘Boompie’ leeft absoluut niet in het verleden, de kleine Amsterdammer staat nog steeds midden in het leven!
name in Amsterdam en omgeving razend populair. In de duinen van Noord- en Zuid Holland werden regelmatig wedstrijden georganiseerd en overal rondom de hoofdstad kon er getraind worden. Mannen als de broers Rob en Frits Selling, Jan van de Hoek, Ab de Groot en Simon Schram waren toen in Nederland echte toppers en daar hoorde vanaf 1954 ook Rudi Boom bij. Boom kan het zich nog als de dag van gisteren herinneren. “We trainden in die tijd vaak op ‘Kraantje Lek’, een terrein tussen Haarlem en Ruigoord. Mijn vader had bij Jaap Iesberts uit Hilversum voor mij een 125 cc DMF met een Puch-blokje op de kop getikt, zo eentje met twee carburateurs. Dat machientje was eigenlijk een grasbaanmotor, er zaten niet eens wielen bij. Ik had dus wel een motor, maar moest vervolgens eerst sparen voor een stel wielen. Toen ik het geld eenmaal bij elkaar had en wielen had gekocht, bracht pa me naar de wedstrijden. Als hij niet kon mocht ik ook vaak met ‘De Neus’ mee op de plank. Voor de duidelijkheid: ‘De Neus’ is de bijnaam van Simon Schram senior. Die had een zijspan aan zijn wegmotor, waarop hij zijn crossmotor vervoerde naar de wedstrijden. En daar konden makkelijk twee motoren op, dus ik ben in die tijd tegen een kleine vergoeding vaak met hem mee geweest naar de wedstrijden.”
Boom was pas 17 jaar toen hij zijn eerste wedstrijd in de duinen van Zandvoort reed. Hij reed bij de junioren direct met de besten mee. Hij werd derde en won later dat jaar al een wedstrijd in Egmond. Ook vijftig jaar geleden dacht men al: wat goed is komt snel! En zo reed Boom een jaar later al bij de senioren in wat toen nog ‘de lichte klasse’ heette. Hij reed daar tegen mannen als Schram en Koops. Niet alleen de goede coureurs kwamen in die tijd uit Amsterdam, ook veel importeurs van crossmotoren waren in de jaren vijftig en zestig in de hoofdstad gevestigd. Een van de bekendste was Joop van Wees, die vanuit de Marnixstraat merken als Jawa, Greeves en later Husqvarna naar Nederland haalde. Boom kocht in 1955 bij Van Wees een Jawa junior met vier versnellingen en kon in dat jaar ook bij de top van Nederland met de besten mee. In 1958 werden de reglementen aangepast en ging de cilinderinhoud van ‘de lichte senioren’ van 175 cc naar 250 cc. Boom won in die nieuwe klasse op een Adler zijn eerste grote kampioenschap. Een jaar later bleek Boom, nu op een Greeves, ook niet te kloppen.
In 1960 zorgde Boom voor een grote verrassing door samen met zijn vader zijn eigen motor te bouwen. Boom: “Je moest in die tijd erg veel zelf uitvinden, want de motoren waar wij mee reden waren vaak veredelde straatmotoren. Greeves maakte wel een mooie machine, maar die was eigenlijk vrij zwaar. Via Piet van Aartsen kon ik een 250 cc JAP-blok kopen en dat was heel bijzonder. JAP heeft namelijk maar erg weinig 250 cc motoren gebouwd. Dat blokje woog maar dertig kilo en dat was een stuk minder dan bijvoorbeeld het blok van een Greeves. We waren er echter nog niet want de JAP had van huis uit geen eigen versnelllingsbak. We kozen voor een BSA crossbak waarvan we de hoofdas moesten inkorten om hem pas te maken. Of het een succes was? Pfff, eigenlijk niet, want ik werd dat jaar geen kampioen.” Met de hulp van ‘Ome Henk Steman’ werd in 1961 een Engelse DOT aangeschaft en daarmee pakte Boom opnieuw de Nederlandse titel: zijn derde in de 250 cc klasse.
In 1955 toen Boom op de Jawa reed begon hij ook deel te nemen aan de toen zeer populaire ‘betrouwbaarheidsritten’, die nu dus enduro’s genoemd worden. Dat waren toen nog echte wedstrijden die op de route beslist werden. Er waren nauwelijks proeven, want alleen als je de route al binnen de gestelde tijd wist te volbrengen, was je al een bikkel. Hoogtepunt van het betrouwbaarheidsrittenseizoen was – net als nu – de jaarlijkse KNMV Kampioensrit. Dat was in die tijd meestal een ware beproeving. Ieder jaar was er een andere startplaats, maar de wedstrijd duurde twee dagen en er was in die tijd ook zelfs nog een nachtetappe. De start was bijvoorbeeld in het midden van het land en dan reed men door het terrein naar Valkenburg, waar meestal gezamenlijk overnacht werd. Om vervolgens de volgende dag weer een paar honderd kilometer terug te rijden naar de startplaats. Boom reed die loodzware wedstrijd – nog een echte test voor mens en motor – in 1958 voor het eerste uit en hij won zeven jaar later in 1965 op een Zündapp de 50 cc klasse. In 1978 reed hij in Borculo zijn laatste tweedaagse. Net als zijn eerste winst in de Kampioensrit duurde het ook een tijdje voordat Boom ook Nederlands Kampioen werd in de betrouwbaarheidsritten. Dat was in die tijd niet makkelijk, want net als in de cross waren zijn plaatsgenoten Frits en Rob Selling, Jan van der Hoek en Simon Schram ook weer zijn grootste tegenstanders. In 1964 lukte het hem eindelijk, toen hij met een 100 cc DKW de titel won. In 1966 en 1969 wist hij daarna nog de titel in de 50 cc klasse te winnen op een Zündapp.
Boom: “Als ik heel eerlijk ben, denk ik dat ik het rijden van de betrouwbaarheidsritten nog leuker vond dan het crossen. Ik heb jarenlang in het binnen- en buitenland zo veel mogelijk wedstrijden gereden, vooral omdat ik dat gewoon leuk vond. Je rijdt met een enduro niet alleen op de meest uiteenlopende terreinen, het was zeker in die tijd ook zaak om je motortje heel te houden. Je moest – vooral als je zoals ik veel in de lichtere klassen reed – je motor gewoon geen pijn doen. Deed je dat wel, dan kwam je gegarandeerd langs de kant te staan. Ik had ook altijd plezier aan het zo goed mogelijk prepareren van de motor voordat ik de wedstrijd in ging. Het sleutelen was ook een deel van de hobby.”
Omdat Boom zo makkelijk op een motor reed en zowel in de modder, het zand als op harde bodem goed uit de voeten kon, was de kleine Amsterdammer ook vaak als deelnemer aanwezig op de ISDE, de internationale motorzesdaagse. Wat heet vaak: Boom kwam maar liefst 24 keer aan de start van een zesdaagse! De laatste keer was in 1984 tijdens de legendarische wedstrijd in Assen. Gerrit Elbert, de toenmalige importeur van het Oost-Duitse merk Simpson had een heuse fabrieksmotor voor hem geregeld, maar Boom viel al snel uit met pech. In de jaren negentig ging hij nog een aantal keren mee als bijrijder naar de ISDE zesdaagse, onder meer bij Patrick Isfordink en Alfons Hoevers. Al met al kan Rudi Boom, met drie Nederlandse crosstitels in de 250 cc klasse en drie behaalde endurokampioenschappen, nu op 77-jarige leeftijd terugkijken op een glansrijke carriere en dat doet hij ook.
“Ik heb dertig jaar lang machtig veel plezier gehad en veel vrienden overgehouden aan de motorport. Ik mijn tijd was het ook nog echt sport en geen beroep. Ik had er graag mijn beroep van gemaakt, maar dat zat er in die tijd gewoon niet in. Ik ben wel een paar jaar semi-prof geweest. Dan werkte ik ‘s winters keihard om wat extra te verdienen, zodat ik me in de zomermaanden helemaal op het crossen kon toeleggen. Je had wel wat sponsors en je kreeg wel wat korting op olie en banden. Maar als je bij Joop van Wees kwam voor een Greeves, of bij de Van der Heijdens in Den Bosch, dan moest je voor een Greeves of Cotton gewoon betalen. Niet de hoofdprijs, maar weggeven was er niet bij en dat kon er ook helemaal niet af. Zij moesten de motoren ook gewoon bij de fabriek afrekenen en de aantallen waren toen nog niet zo groot. De echte beroepsrijders kwamen in die tijd bijna alleen maar uit Engeland en Zweden en die waren gewoon toch een maatje te groot voor mij. Mijn beste uitslag in een Grand Prix was geloof ik een zesde plaats. We moesten echter alles vaak zelf uitzoeken en als ik nu dus terugkijk, ben ik best tevreden. Ik heb later ook nog best lang doorgereden bij de Classics. Eerst in de Pre 65, dat is tegenwoordig al de Pre 70. Gewoon voor de lol lekker rijden op zo’n mooie BSA.
In 1983 zette Rudi Boom in zijn eigen Amsterdamse havengebied samen met Rob Enzler zelfs een prachtige route uit, waarop de 48e KNMV Kampioensrit werd verreden. Een wedstrijd die vriend en vijand verraste. Een enduro in Amsterdam, kan dat wel? Reken maar: het werd een memorabele, zware wedstrijd. Ook begeleidde hij enkele jaren Marco Stallmann die uit het naburige Naarden kwam en verloofd was met een van zijn dochters. Boom: “Dat was ook een mooie tijd. We hadden toen één van de vastgoedmagnaten uit Amsterdam als sponsor. Dat was mooi joh, we zijn zelfs wel met een privévliegtuig naar de wedstrijden geweest. En in de winter gingen we dan naar Bonaire om zes weken te trainen. Voor Stallmann had ik een zwak. Dat was een echte Pietje Bell en hij kon ook nog donders goed rijden. Ook Stallmann zelf bewaart erg goede herinneringen aan zijn samenwerking met Rudi Boom.
Stallman: “We hebben heel wat afgelachen samen! Maar ik heb ook vreselijk veel van hem geleerd. Goh, wat kan die man goed motorrijden. Toen we de eerste dag op Bonaire waren, hebben we de motoren gepakt om een stuk terrein te verkennen om daar een crosscircuit aan te leggen. Op een gegeven moment knalden we een heuvel over en kwamen we midden in een gigantisch cactusveld terecht. Boom gaf gas en vloog als een balletdanser ongedeerd tussen alle cactussen door. Ik dacht ‘Wat die ouwe kan, kan ik ook wel’ en probeerde hem te volgen, maar viel natuurlijk languit in die cactussen. Ze zijn wel een uur bezig geweest om de stekels uit mijn kont te krijgen.” Rudi Boom is momenteel 77 jaar oud en zit meestal in zijn tweede vaderland Thailand, lekker onder een palmboom met zijn ‘meissie’. Als hij zin heeft, trapt hij daar zijn offroad-motortje aan om een ‘stukkie te doen’. En elke zomer komt hij steevast een paar maanden terug naar Amsterdam, om daar zijn dochters te bezoeken. En om samen met zijn maatje Ben Heman naar de crossbanen in heel Europa te reizen om een van de vele Classic-wedstrijden te bezoeken. Niet langer als deelnemer, maar gewoon als kijker. Maar genieten van de motorsport doet hij nog volop!
Tekst Derk Jan Wolsink
Foto’s: archief Rudi Boom/Derk Jan Wolsink
Dit artikel komt uit Noppennieuws 101 (2013)